Kinderen die aan de lagere school beginnen met een taalachterstand hebben niet dezelfde kansen als andere kinderen: vaak lopen ze al snel schoolse achterstand op. Daarom wordt er sinds dit schooljaar in elke derde kleuterklas een Taalscreening georganiseerd, waarmee taalachterstand tijdig gedetecteerd kan worden. Wanneer uit de Taalscreening blijkt dat er een taalachterstand is, dan kunnen kinderen nog bijgespijkerd worden.
Sterke verschillen
Uit de eerste Taalscreening die werd georganiseerd – voor kinderen geboren in 2016 – blijkt nu dat 85 procent voldoende taalvaardigheid beheerst. 11 procent van de kinderen heeft extra taalondersteuning nodig, en voor 4 procent is er nood aan intensieve begeleiding. Er zijn wel duidelijke verschillen tussen scholen. In scholen met veel kinderen waar Nederlands niet de thuistaal is, ligt het aantal kinderen dat extra begeleiding nodig heeft, significant hoger. Er zijn ook regionale verschillen: in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaat het zelfs om één op de drie kinderen. Ook in grootsteden zoals Antwerpen en Gent liggen de cijfers hoger.
12 miljoen euro per jaar
15 procent van de kleuters die extra taalondersteuning of intensieve begeleiding nodig heeft, blijft wel aanzienlijk. Daarom kunnen basisscholen ook rekenen op 12 miljoen euro extra middelen per jaar, waarmee ze extra kunnen inzetten op taalondersteuning. “We mogen het niet laten gebeuren dat 15 procent van de kinderen met een kleine of grote taalachterstand moet beginnen aan de lagere school. Dankzij de Taalscreening weten we precies welke kinderen nog hoeveel ondersteuning nodig hebben, zodat ook zij met gelijke kansen aan de lagere school kunnen starten”, besluit Ben Weyts.